Ik ben thuis. Dus dit wordt de laatste aflevering van het “India Dagboek”.
Het laatste deel van de reis verliep zonder incidenten. Van Mumbai (zie foto) naar Abu Dabi vlogen we in een joekel van een toestel met twee verdiepingen en
tien stoelen van links naar rechts en twee gangpaden: drie-vier-drie en heel veel personeel (450 passagiers) . Van Abu Dabi naar Schiphol vlogen we bescheidener met KLM en met zes stoelen in de breedte: drie-drie, maar met een keur aan films (ik vermoed dat
je kon kiezen uit veertig verschillende, voor elck swat wils). Het was natuurlijk de bedoeling dat je ging slapen (kussen en dekentje worden beschikbaar gesteld), maar ik krijg echt last van mijn nek als ik zittend slaap, dus dat werd niets. Heb ik een heel
erg mooie film zitten bekijken over een pelzenjager zo’n driehonderd jaar geleden die aangevallen wordt door een beer, waarna ze hem voor dood achterlaten in de wildernis, ook nog in Indianengebied. Als hij wonder boven wonder overleeft, gaat hij op
zoek naar de mannen die hem zo achterlieten. Titel? Moet je mij hebben. Weet ik niet. Op Schiphol (niet half zo mooi als Mumbai) een kartonnetje melk gekocht bij AH, zodat ik mijn tarwekiemen kon aanpappen, en in de trein mijn zo verkregen pap, gekookte eieren,
kaas en appeltje opgegeten. Eén knagend gevoel was nog overgebleven: als de accu van de auto nou leeg was? Die auto had 45 dagen op de P+R ruimte gestaan; was dat wel zo wijs? Maar, de auto sloeg onmiddellijk aan en reed als een zonnetje. Over prachtig
gladde wegen en schone straten reed ik naar de winkel om groenten en fruit in te slaan om vervolgens naar huis te rijden. Daar had een goede vriend mijn post regelmatig naar binnen gebracht en op een stapel gelegd – wat mooi allemaal!
En
… vroegen mijn collega stadsdichters vanmiddag – heb je inspiratie opgedaan voor nieuwe gedichten? Nou … nee. Ik denk van niet. Maar ik weet het niet zeker. Het moet allemaal nog een beetje landen. En ik moet mijn verwachtingen nog een
beetje bijstellen. Als ik vertrek naar zo’n missie in het buitenland, dan denk ik meteen dat ik ontzettend belangrijk werk moet doen dat blijvende en diepgaande invloed heeft en zo … En zo was het niet in India. Het waren kleine dingetjes, helemaal
niet speciaal, helemaal niet spectaculair. Lesjes draaien, particuliere schrijfles geven, twee keer preken, veel bezoeken afleggen. Eigenlijk was louter mijn aanwezigheid al voldoende. Kun je je voorstellen dat dat een beetje ‘teleurstellend’ was?
Een lesje bescheidenheid en nederigheid. En dan was er het feit dat ik tegen grenzen opliep: twee keer gepreekt en dan is dat blijkbaar zo inspannend naast je schoolwerk dat ik er twee keer diarree aan overhield – ik kan blijkbaar niet alles zonder
ervoor te moeten boeten.
Maar was het de moeite waard? Het was heel bijzonder, heel verrijkend, iets wat je aan den lijve moet ondervinden om begrepen te worden – ik hoop dat jullie daar iets van geproefd en geroken hebben, want het is een ervaring
waar alle zintuigen bij betrokken zijn en niet alleen zintuigen, maar ook gevoelens en gedachten. Ik had het voor geen goud willen missen. Gedichten zullen er waarschijnlijk niet van komen, maar ik ga wel gauw aan de gang met een boek van foto’s en dagboekfragmenten
om iets vast te kunnen houden van die zo totaal andere wereld van India waar ik broeders en zusters heb wonen. Ik kon hen niet verstaan en onder dat gemis heb ik geleden, maar ik heb hen wel begrepen en zij mij en die wetenschap maakte me rijk. Dit is wat
ik heb meegemaakt en niemand pakt me dat meer af.
Het marmeren tafeltje – zo ambachtelijk, zo knap, een beetje Taj Mahal – bleek bij het uitpakken kats door midden gebroken. Even slikken. Het is maar een ding.